De camera vangt een ezelkar in een onmiskenbaar Afrikaans landschap. De kar is onderweg naar een dorpje van lemen huisjes. Daar zoemt de camera in op het gezicht van de kleermaker. Gedurende de film blijft de camera dicht op de details, terwijl de stem van de griot van Daporé verhaalt over een wonderlijke droogte van lang geleden. De vertelling komt plots tot leven en tovert een glimlach op de gezichten van de bewoners. Op de weg staan natte voetsporen.